“Duurzaamheid past eigenlijk heel goed bij mij, al van jongs af aan, hoe ik naar de wereld keek. Ik was vroeger al een hele actieve WNF Ranger: alles moest goed zijn voor de natuur. Het past dus bij mijn filosofie over wat ik denk dat een fijne manier is van leven. Ik voel steeds minder engagement als ik door pretpark Amsterdam beweeg en het contrast met de natuur voelt inmiddels zo groot.”
“Zelf ben ik ook diegene met al die tassen en nieuw gekochte kleding en daardoor voel ik me zo gevangen. De reden dat ik bijna geen commercials meer wil doen is precies dit. Het kan me niet meer schelen of ik daardoor producties mis die heel succesvol zijn.”
“Maar er zijn nog een aantal factoren die mij de afgelopen jaar nog meer de duurzame kant opgeduwd hebben. Ik koop voor mijn werk als costume designer de stad leeg en breng het vaak eerst naar mijn huis om het vervolgens weer in mijn auto te zetten om het naar mijn atelier te rijden. Mijn huis is dus een soort tussenstop voor opslag. En in een auto rijden vind ik eigenlijk helemaal niet zo leuk. In een auto vol nieuw gekochte spullen klimmen is helemaal heftig. Ik woon midden in de stad dus ik moet me ploegen door het toerisme; alles is veel en alles moet meer. Maar zelf ben ik ook diegene met al die tassen en nieuw gekochte kleding en daardoor voel ik me zo gevangen. Het is precies wat ik niet wil. Ik krijg er steeds meer aversie tegen. De reden dat ik bijna geen commercials meer wil doen is precies dit. Het klopt niet meer om op die vervuilende manier geld te verdienen. Het kan me niet meer schelen of ik daardoor producties mis die heel succesvol zijn. Ik wil het echt niet meer. Luxe en weldaad is overweldigend en daarmee ook mijn drijfveer geworden om het anders te willen doen.
Ik hou van werken met tweedehands kleding. Maar dat is niet altijd mogelijk natuurlijk, bijvoorbeeld als er veel stuntdubbels in de film zitten. Dan heb je vaak meerdere sets van dezelfde kleding nodig en zal je die dus nieuw moeten kopen. Maar de kledingindustrie is inmiddels zo’n vies vervuilende industrie geworden dat het eigenlijk loodrecht staat op mijn principes en hoe ik mezelf in de wereld zou willen positioneren. Ik heb echt wel vaak gedacht om te stoppen met dit werk, mijn hele atelier door te geven aan iemand anders en boswachter te worden.”
“Maar ik hou ook erg van mijn vak, dus hoop ik mee te kunnen denken aan hoe het beter zou kunnen. Bijvoorbeeld door ervoor te strijden meer geld vrij te maken om vaker en eerder met acteurs te mogen doorpassen.”
“Maar ik hou ook erg van mijn vak, dus hoop ik mee te kunnen denken aan hoe het beter zou kunnen. Bijvoorbeeld door ervoor te strijden meer geld vrij te maken om vaker en eerder met acteurs te mogen doorpassen. Mijn departement wordt eigenlijk structureel te laag begroot. Om een personage helemaal goed te kleden moet je de tijd hebben om fouten te kunnen maken, naar tweedehands- of kringloopwinkels te gaan en te schetsen. Daar ontwikkel je de beste personages uit. Soms gaat het maar om twee weken extra, dan ben ik er vaak wel. Ook geeft een marge op mijn budget me de optie om nog een afslag te nemen en nog even door te zoeken naar de perfecte opties in een andere stad, buiten Amsterdam. Maar omdat er zo weinig tijd zit tussen dat je de acteur ontmoet en de doorpas, kan ik sommige zaken niet meer aanpassen.
We hebben in Nederland kleine kostuumteams. Costume designers proberen dan wel bij elkaar te komen, maar het voelt nog niet heel erg als een industrie. Er is wel een ACM Club (Arts Costume & Make up), en die proberen met name een soort richtlijnen te geven over bijvoorbeeld dagprijzen, maar het gaat nog niet heel erg veel over duurzaamheid.
Wat we het meeste verfilmen zijn hedendaagse verhalen. Voor periodefilms en uniformen zijn wel opslaghuizen waar je de kostuums kunt huren, maar voor verhalen die we het vaakst verfilmen doen we allemaal ons eigen ding. En daar zit te pijn. Want als je hedendaags wil, moet je uitwijken naar winkels en die doen niet aan uitleen. Wij moeten het nu heel erg hebben van samples, maar die komen vaak alleen in hele kleine maten. Soms kun je het nog gooien op product placement maar vaak zien de merken het belang niet in van verhuren of uitlenen.”
“Die 100.000 jeans, pakken of hoodies die ik inmiddels net als mijn collega’s in de loop der jaren heb aangeschaft, moeten we echt met elkaar gaan delen. Wat zou kunnen helpen zijn grote kostuumhuizen zoals die er zijn in steden als Berlijn of Parijs.”
“Voor ons hoeft het echt niet gratis, belangrijker is dat de industrie circulair wordt. De iconische stuks kun je alsnog kunnen aanschaffen, die moet je ertussenuit trekken. Maar alle gewone items, die 100.000 jeans, pakken of hoodies die ik inmiddels net als mijn collega’s in de loop der jaren heb aangeschaft, moeten we echt met elkaar gaan delen. Wat zou kunnen helpen zijn grote kostuumhuizen zoals die er zijn in steden als Berlijn of Parijs. Daar heb je mensen die elke dag kostuums ordenen, schoonmaken, bijhouden en precies weten welke kostuums bij welke tijd passen. In Nederland hebben we allemaal onze eigen ateliers, kelders of opslagboxen en dat is eigenlijk heel raar en inefficiënt. Grote ateliers of kostuumhuizen zouden ook veel costume designers kunnen ontlasten: dan betalen we niet allemaal los huur voor onze eigen ateliers. Ik denk dat dit voor veel collega’s een verademing zou zijn, tijd zou opleveren en dat er meer collegialiteit zou ontstaan omdat je elkaar vaker tegenkomt en elkaar dus ook sneller kan helpen.
Iedereen in ons vak moet zich eerst bewust worden van z’n verantwoordelijkheid, dan zie ik iets dergelijks wel gebeuren. Als ons vak serieuzer genomen zou worden en belangrijker gemaakt dan zal er ook beter naar de impact gekeken worden, ook door producenten.”